Ontwikkelingsniveau van 0 tot 6 maanden

Dit is de adaptatiefase. Wat mag je verwachten van iemand die functioneert op het niveau van 0 tot 6 maanden? En hoe pas je je begeleidingsstijl daarop aan?

  • Een intern evenwicht bereiken en behouden.
  • Spanning hanteren.
  • Veiligheid en rust vinden.
  • Weigert voedsel, spuwt het uit, knoeit met eten, spuugt, bijt.
  • Graait naar dingen, klampt zich vast, valt, gooit dingen om, vernielt, smeert, kliedert.
  • Hoofdbonzen komt voor. Let op voor letsels. 
  • Lacht, huilt, herhaalt geluidjes.
  • Kleeft of klampt aan, draait zich weg van onbekenden.
  • Nachtelijke angsten, paniek of net onverschilligheid bij scheiding komen voor.
  • Ervaart al duidelijk het verschil tussen lust en onlust.
  • Kan vanaf 2 à 3 maanden verdriet en boosheid tonen en overstuur raken als zijn fysieke behoeften niet vervuld worden.
  • Sommige baby’s zijn prikkelbaar. Ze wennen traag aan veranderingen in routines. Ze kunnen intens en negatief reageren en onregelmatig functioneren, bijvoorbeeld in hun slaap-en waakritme.
  • In de beginnende interacties met anderen is er bij baby’s in deze fase geen sprake van intenties.
  • Vanaf 6 à 7 maanden duikt (verlatings)angst op.
  • Reageert onmiddellijk en fel op prikkels.
  • Stelt ongecontroleerd en ongericht gedrag.
  • Soms komt zelfbeschadigend gedrag voor, bijvoorbeeld hoofdbonken. Zo probeert het kind een teveel of een tekort aan prikkels zelf te regelen.
  • Heeft nog geen geweten.
  • Is volledig op zichzelf gericht.
  • Kent enkel fysieke begrenzing.

Probleemgedrag kan je in deze fase begrijpen als ‘ik voel me totaal ontredderd’.

Het kind vraagt in deze fase vooral: ‘Breng jij mij in evenwicht?’

Het is jouw taak om het van het kind over te nemen en het te helpen bij het bereiken van een innerlijk evenwicht: een evenwicht tussen zijn lichamelijke en psychische gesteldheid.

  • Breng regelmaat in activiteit en rust aan.
  • Bescherm tegen te intensieve of te veel verschillende prikkels.
  • Voorzie in een overzichtelijke en eenvoudige structuur van ruimte, tijd en personen en soepele routines.

Zorg dat je zijn signalen opmerkt, begrijpt en daar op een warme en ondersteunende manier op reageert. Of anders gezegd: dat je ‘sensitief-responsief’ reageert.

Oudere kinderen, jongeren of volwassen die op dit ontwikkelingsniveau functioneren voelen zich voortdurend heen en weer geslingerd tussen veiligheid en rust enerzijds en overprikkeling anderzijds.
un spanningsniveau raakt snel ontregeld door bv. grote opwinding, lichamelijke prikkels, ... maar ook zonder duidelijke aanleiding. Ze kunnen onmiddellijk en fel reageren op prikkels. Zo proberen ze soms zelf om hun spanning te verminderen door zich vast te klampen aan zorgfiguren, zichzelf te wiegen of door zelfbeschadigend of agressief gedrag te tonen.
Dit agressieve gedrag is niet gericht en niet gecontroleerd, er is geen intentie tot schaden. De persoon heeft (nog) geen geweten. Belangrijk is dus om dit gedrag niet persoonlijk op te vatten.

De betekenis van probleemgedrag kan je hier zien als zich totaal ontredderd voelen.

Help de persoon bij het vinden van een innerlijk evenwicht. Dit betekent dat je het regelmatig van hem overneemt en zoekt naar manieren om zijn spanning te verminderen en zich veilig en rustig te voelen.

Wees opmerkzaam, beschikbaar en lichamelijk nabij.

Reageer op signalen.

Maak de omgeving, routines en mensen voorspelbaar en herkenbaar.

Doseer prikkels: niet te veel en niet te weinig.

Begrens hem door een taak of activiteit over te nemen of door hem fysiek uit de situatie te halen.