Omgaan met woedeaanvallen bij kinderen
Driftbuien en woedeaanvallen zijn normaal gedrag bij jonge kinderen. Ze zijn vaak een manier om gevoelens te uiten wanneer dat nog niet goed lukt met woorden.
Toch kunnen ze intens en lastig zijn, zowel voor het kind als voor jou.
Met de juiste aanpak help je het kind tot rust komen én beter leren omgaan met emoties.
Waarom driftbuien ontstaan
Driftbuien komen vaak voor bij peuters en kleuters, maar ook bij oudere kinderen, jongeren en volwassenen met een gelijkaardig ontwikkelingsniveau. Zo’n bui ontstaat meestal uit onmacht, frustratie of overprikkeling. Het kind weet zich geen raad met zijn gevoelens en reageert heftig: door te huilen, te krijsen, wild om zich heen te slaan, te verstijven of zich op de grond te te gooien.
Belangrijk: een driftbui is geen teken van ‘slecht gedrag’, maar een manier om aan te geven dat er iets niet goed zit.
Hoe voorkom je een driftbui of woedeaanval?
Driftbuien kun je niet altijd vermijden, maar deze tips helpen om ze te voorkomen of te verminderen:
- Voorzie in basisbehoeften: zorg dat het kind genoeg slaapt en op tijd eet.
- Geef keuzes: laat het kind mee beslissen over kleine dingen, zoals kleren of spelmateriaal.
- Bied positieve aandacht: plan één-op-één-momenten in, geef complimentjes.
- Bereid verandering of moeilijke situaties voor: vertel op voorhand wat er gaat gebeuren.
- Pas je taal aan: corrigeer het gedrag, niet het kind . Bijvoorbeeld: “Dat was niet oké” i.p.v. “Jij bent stout”.
- Vermijd machtsstrijd: blijf rustig en duidelijk. Het kind leert zijn eigen wil kennen – een belangrijke ontwikkelingsfase. Respecteer dat en probeer te begrijpen welke behoefte achter het gedrag zit.
Wat doe je tijdens een driftbui of woedeaanval?
Tijdens een bui is het brein van het kind overspoeld. Het kan je woorden vaak niet begrijpen.
Richt je daarom op rust, veiligheid en nabijheid.
Ook al is het moeilijk, probeer niet te roepen of te straffen.
Als het jezelf te veel wordt, probeer je dan op iets anders te concentreren om terug rustig te worden. Let bijvoorbeeld op je ademhaling: adem meerdere keren vier tellen in en zeven tellen uit. Tel tot twintig in je hoofd of zing in jezelf een liedje. Of geef jezelf even een time-out door een collega om ondersteuning te vragen.
Grijp alleen in als er gevaar is. Blijf in de buurt en zorg voor veiligheid.
Zeg bijvoorbeeld: “Je bent boos en slaat naar mij omdat je niet met dat speelgoed mag spelen.
Maak op ooghoogte oogcontact en zeg rustig en kordaat: “Slaan mag niet, dat doet pijn.”
Als de bui over is, knuffel of praat als het kind daar aan toe is. Zo voelt het kind zich veilig en geliefd.
Als het dit (nog) niet wilt, blijf dan dicht in de buurt. Nodig het uit om op adem te komen. Geef iets in handen dat een leuk gevoel geeft en even afleidt, bijvoorbeeld een stressballetje. Of leg een springbal in de buurt en doe voor hoe het kind daarop mag slaan.
En na de bui?
- Praat op een rustig moment: Wat is er precies gebeurd? Wat maakte je zo boos? Wat ging eraan vooraf? Wat kan je de volgende keer anders doen? Hoe kan ik je helpen?
- Wees begripvol én duidelijk: toon empathie, maar blijf bij je grenzen.
- Help het kind met woorden geven aan gevoelens: gebruik bijvoorbeeld gevoelskaarten.
- Geef alternatieven: “Zeg beter STOP als je het niet leuk vindt in plaats van te slaan."
Elk kind is anders
Sommige kinderen worden sneller boos dan anderen. Vaak spelen slaap, honger of overprikkeling een rol. Andere kinderen hebben meer nood aan structuur, duidelijke regels of voorbereiding op veranderingen.
Door goed te observeren, ontdek je wat werkt bij jouw kind. En met de juiste ondersteuning leert het omgaan met zijn emoties.